22.7.06

Vita (#2 - Predigt Tamis Wever 21.12.2002 )

Tamis Wever und Herman Bommer waren beide Priester des Ordens Societas Missionum ad Afros (SMA). Beide wurden am selben Tag zum Priester geweiht und haben am 21.12.2002 in De Rijp (Nord-Holland) ihr 40-jähriges Priesterjubiläum gefeiert.

Aus diesem Anlass hat Tamis in einem feierlichen Gottesdienst eine Predigt gehalten, die hier widergegeben wird, da sie zum einen den Lebenlauf kurz umreisst und zum anderen einen schwierigen Text aus der Bibel thematisiert, bei dem Abraham seinen Sohn schlachten soll.

Der Text ist in holländisch und hoffentlich zu verstehen. Falls nicht, bitte in den Kommentaren vermelden.

----
Toespraak 21-12-02

Lieve mensen,

52 geleden gingen Herman en ik op weg, letterlijk en figuurlijk op weg. Het was geen gewone reis. Het was een reis voor het leven.
Hij uit Groningen en ik uit Westfriesland, uit Spierdijk.

Ik wist niet dat wij verre familie van elkaar waren. Dat vernam ik pas later.
Na 12 jaar van volhardende studie in het seminarie Nieuw Herlaer bij St.Michielsgestel en bij Maastricht te Cadier en Keer en in Aalbeek werden wij 40 jaar geleden op de 21ste december priester gewijd. Door een Afrikaanse bischop uit Ghana Mgr. Kodjo Amissah, zijn gedachtenis zij tot zegen.
Nadien gingen onze wegen uiteen.

Herman heeft jarenlang in Ghana gewerkt als missionaris, later in London en nu hier in De Rijp. Het is tekenend dat juist op deze dag de kerk aan de Rechtestraat in restauratie is. Misschien is zo’n restauratie voor de hele kerk af en toe nodig.

Zelf ging ik voor bijbelstudie naar Rome en Jerusalem na eerst en jaar als kaplaan te hebben gewerkt in Duitsland. De rest van mijn leven heb ik als docent in de exegese van het Oude Boek gewerkt in Amsterdam en Utrecht. In 1975 heb ik een week of vijf Ghana mogen zien mede dankzij Herman. Ik weet wat ik gemist heb en ook wat mij bespart gebleven is. Levens verlopen vaak anders dan men zich dat ooit heeft voorgesteld.
Dat geldt voor de meesten van ons.

Wat valt er te zeggen als je na 40 jaar de balans opmaakt?

Wij gingen op weg met een ideal. Wij hadden een Stem gehoord zoals die ook klinkt in de lange traditie van bijbelse verhalen. Wij begonnen aan een groot geestelijk en maatschappelijk aventuur dat naar ik hoop nog lang niet ten einde is.

Een geestelijk aventuur met inzet voor gerechtigheid en vrede onder mensen, maar ook een tocht door een bizarre werkelijkheid. In vele opzichten is de wereld van nu onherkenbaar voor de ogen van toen. In vele opzichten is het een barre tocht geweest, maar ook een boeiende tocht langs onontgonnen terreinen. Een fascinerende reis, aangezien je steeds met mensen kan werken die zoeken naar een zinvol bestaan. En we zijn dankbaar dat we er nog zijn! Ook al moesten wij een weg gaan met vele hobbels an langs vele beproevingen.

Dat is de reden waarom wij voor de twee verhalen hebben gekozen die u zo juist hebt gehoord [Anmerkung: 1) Abraham in Genesis 22, 1-18 und 2) Thomas in Johannes 20, 24-29] . Want in die verhalen gaat het ook om een geestelijk aventuur en over de proef die je in je leven moet ondergaan. Zowel Abraham als de zogenoemde 'ongelovige' Thomas zijn twee bijbels personages die zwaarder dan wij op de proef gesteld zijn. Bij hen zinkt wat wij hebben megemaakt, volledig in het niet. Ofschoon het wel vaak zo lijkt dat je eigen leed groter is dan dat van anderen, in het pastorale werk raak je die gedachte snel kwijt.

Ruim drie duizend jaar geleden ging Abraham op weg. Hij liet zijn geboortestreek achter zich en ook zijn landgenoten en de goden van zijn omgeving. In hoofdstuk 22 van het boek Genesis staat dan het bijna onbegrijpelijke verhaal over de opdracht aan Abraham om zijn zoon te slachten. het is zijn tiende beproeving. Het offer van onze vader Abraham, zo wordt het genoemd (Genesis 22,1-18).
In de joodse traditie heet het verhaal 'de binding van Izaak' naar vers 9: 'Abraham schikte het hout, bond Izaak, zijn zoon, en legde hem op het altaar, boven op het hout.' Hij pakt het mes. Maar op het meest kritieke moment weerhoudt een bode van de Onnoembare de neergang van het mes. 'Strek je hand niet uit naar de jongen! Doe hem niets! Voorwaar, nu weet ik dat jij Godvrezend bent: je hebt je zoon, je enige, mij niet onthouden.' (22,11)
Abraham mag zijn zon niet slachtofferen, ook al gaat het om een goddelijke opdracht. Hier in dit verhaal staat het eeuwige dilemma: waar liggen de grenzen in je liefde voor mensen on in je liefde voor de Onuitspreekelijke.

De vraag zou nu kunnen zijn: Ging Abraham niet te ver? Is dit geen opdracht tot moord? Het geheim van dit gecompliceerde verhaal ligt niet alleen op deze aarde, maar ook in de hemel.

Er dienen zich nog meer vragen aan: Gaat een mens ooit te ver als het om God gaat? Beschermen de Schrift en God zich in dit verhaal tegen zichzelf? Wordt Abraham en dus een gelovige die tot het uiterste gaat, hier tegen zichzelf in bescherming genomen? De ontknoping of oplossing is een redding van Godswege. Zowel Abraham als Izaak waren gebonden. Abraham door zijn bereidheid in te gaan op een verzoek van God. Vader en zoon zijn niet vrij. Een mens heeft Izaak gebonden, God laat hen beide vrijuit gaan.

In het struikgewas zit en vervangend offerdier. Abraham laat het 'stijgoffer' opgaan. Dan staat er iets opmerkelijks in het verhaal. Waneer nu Abraham de berg afdaalt, wordt Izaak niet mer vermeld. Is Izaak toch geofferd en verdwenen?

Het is alsof er toch iets gebeurd is met Izaak, maar ook met Abraham, en de toehoorders en de lezers, dus met ons. Alsof Izaak niet meer zoals tevoren van Abraham is.

Bij het verhaal van 'de binding van Izaak' stokt je stem, als je alles zomaar letterlijk gelooft wat er staat. De bijbel is tegen alles bestand behalve tegen de letterlijkheid van de letterknechten. En toch begint het lezen met die schok van de letteren.

Dat het verhaal schokkend is, wreed en immoreel - een vader wordt van Godswege verzocht en uitgedaagd zijn zoon de slachtofferen, - hebben de vroegste rabbijnse uitleggers wel begrepen. Fijntjes weten zij dat het hier niet om een gebod gaat, maar om een verzoek, alsof er voor God zelf veel op het spel staat. Alsof God veel te verliezen heeft, indien Abraham weigert of faalt.
God lijkt in nood te verkeren. Wordt zijn rotsvast vertrouwen in Abraham beschaamd? Anderzijds, Abrahams blinde geloofsvertrouwen in een godheid die dit soort verzoeken doet, wordt door dit verhaal niet voor navolging aanbevolen. Het verhaal is tegen een blind geloof.
Dat zal ik uitleggen, en ook dat dit verhaal iets heel bijzonders laat zien.

Wat is de zeggingskracht van het verhaal?

Abraham wordt in het boek Genesis meerdere malen getest. Meerdere malen moet hij een examen afleggen. Genesis 22 verteld over de tiende beproeving en miesschien wel de zwaarste proef die hij moest doorstaan. Men wordt niet zomaar de vader van vele volken (Genesis 17, 5) of een inspirerend voorbeeld van geloof (Rom. 4). Als 'onze vader' en als gelovige staat Abraham model in drie wereldgodsdiensten: het jodendom, het christendom en de Islam.

De Onuitspreekelijke vraagt nu in dit verhaal het uiterste van deze gids, gangmaker en ziener. Het uiterste, want het betreft zijn kwetsbare zelf, zijn toekomst, zijn zoon, zijn godsvertrouwen.
Er was hem zo'n grootse toekomst beloofd en zovele nakomelingen. Hij hat toch ook het stadium van kinderoffers achter zich gelaten?

Deze belofte van vele nakomelingen door de Stem die hem geroepen had uit zijn vertrouwde omgeving weg de trekken, hangt menseljikerwijze aan een zijden draad. De opdracht kan niet waar zijn. Of lezen wij verkeerd? In dit verhaal wordt niet Abraham op de proef gesteld, maar ook alle lezers uit de drie monotheistische tradities worden in dit verhaal getest. En wat vaak over het hoofd wordt gezien: miesschien wordt God wel het meest op de proef gesteld!
Laat men zich op het verkeerde been zetten met de vraag: valt er nog wel verder te leven met een god die beveelt kinderen te offeren? Of is de zeggingskracht van dit verhaal een geheel andere? Dringt men wel door in de reden waarom Abraham tot driemal toe zijn ware gezicht laat zien met zijn antwoord: 'hier ben ik'. Abraham heeft de grenzen doorbroken die de liefde voor zijn zoon probeert op te leggen an zijn liefde en respect voor God. Dat betekend in dit geval toch: hopen en vertrouwen waar geen hoop meer mogelijk lijkt? Abraham mag zijn zoon niet slachtofferen, ook al gaat het om een verzoek van godswege.

De ontknoping is een redding van Godswege. Een God die op zijn schreden terugkeert? Een God die blijkt te kunnen veranderen? Of een God die heeft afgedaan en wordt bijgezet in het museum der verworden religies? Het is alsof er toch iets gebeurd is met Izaak, maar ook met Abraham, en met de toehoorders en de lezers, dus ook met ons, mag ik hopen. En ... met God zelf.

Tot slot: ik ben van mening dat in dit verhaal de einige die echt verandert, niet Abraham en niet Izaak is, maar God zelf. Dit verhaal laat zien dat de Onuitsprekelijke geen wrede God ist. Het gebaar van de Onuitsprekelijke laat mooit meer toe dat een God zulke verzoeken doet. Dat de zogenaamde roeping tot blinde gehoorzamheid aan het woord van God een ondeugdeljike en valse roeping is. Dat het zwaard van de binding van Izaak voorgeod tot het verleden behoort. Zo gaat God niet om met mensen. Zo behoren ouders niet met hun kinderen om te gaan. En kerken niet met hun mensen. Abraham is in dit opzicht dus niet om na te volgen, en tevens onnavolgbaar in zijn liefde en geloofsvertrouwen in de Onuitsprekelijke.

De toekomst ligt nu weer in de hand van de Onuitsprekelijke. De plaats waar dit alles gebeurde wordt in het verhaal door Abraham genoemd: 'op de berg van de Onnoembare zal gezien worden' (Genesis 22,14). Op de berg wordt alles gezien en verschijnt alles in een ander licht. Onze God is geen wrede God, maar een barmhartige God.

Tamis Wever, 02 december 2002, Amsterdam